woensdag 26 februari 2014

De Februaristaking 1941: Symbool van het hulpeloze ‘Antifascisme’

Op 25 februari wordt elk jaar herdacht dat er in 1941 in Amsterdam een grote staking plaatsvond. Deze februari-staking geldt sinds jaar en dag als het symbool van anti-fascistisch verzet.

Maar hoe 'anti-fascistisch' was deze staking eigenlijk?

Twee deelnemers aan de stadsoorlog die in de periode januari-februari 1941 in Amsterdam woedde, hadden elk zo hun eigen opvattingen over de oorlog en over de gevaren ervan. Deze twee deelnemers waren achtereenvolgens de Duitse nationaal-socialisten en de Nederlandse communisten.
De eersten (de Duitse nationaal-socialisten) waren er stellig van overtuigd, dat het Reich de Eerste Wereldoorlog niet aan het front, maar integendeel in het achterland had verloren. Dit als gevolg van de massale stakingen van de arbeiders in de oorlogsindustrie en de grootschalige desertie van de matrozen, die eind 1918 plaatsvonden. In geval van een hernieuwde oorlog diende een herhaling hiervan koste wat kost te worden voorkomen. Was er sprake van onvrede onder de proletarische bevolking, dan diende er zoveel mogelijk geluisterd te worden naar haar grieven.
Wilden de arbeiders verbetering van de arbeidsomstandigheden, dan diende hieraan zoveel als maar enigszins mogelijk was gevolg te worden gegeven. Alléén diende te worden voorkomen dat een en ander zou leiden tot eigen communicatievormen van het proletariaat. Degene, die dit nastreefde, diende koste wat kost te worden geïsoleerd en geëlimineerd.
Toen de Amsterdamse werkverschaffingsarbeiders in november 1940 weigerden om langere werkdagen te maken, kregen zij dan ook de steun van de Duitse militaire autoriteiten. Deze laatsten gingen daarop er toe over om de betreffende Nederlandse instanties onder druk te zetten teneinde de verlenging van de arbeidstijd weer ongedaan te maken. Een en ander droeg er wezenlijk toe bij om onder de arbeiders van de werkverschaffing (en met name onder de communisten onder hen) de overtuiging te versterken, dat er – ook onder de verhoudingen van een Duitse militaire bezetting – nog wel degelijk manoeuvreerruimte bestond.

De Nederlandse communisten – de tweede belangrijkste deelnemer aan de januari- februari gebeurtenissen in Amsterdam – hadden eveneens zo hun eigen opvattingen – ook ontleend aan de Eerste Wereldoorlog. 
Zij gingen daarbij uit van de aloude stelling van het Communistisch Manifest, dat “de proletariërs ter wereld géén vaderland hebben”. Een verre echo van deze these weerklinkt dan ook in de pamfletten van de Nederlandse communisten gedurende de jaren 1940-1941.
Voortdurend wordt er gehamerd op het 'imperialistische karakter' van de oorlog en wordt het proletariaat opgeroepen om onder “eigen, zelfstandige leiding” te strijden, “frontaal tegen elke invloed van alle met de fascistische Oranjekliek en het Engelse imperialisme heulende elementen”. De Duitse nationaal-socialisten zijn weliswaar tegenstanders, maar niet meer dan de andere imperialistische oorlogspartijen. Het gaat om de basis waaruit de Duitse militaire bezetting bestreden dient te worden: Op basis van niet-bestaande identiteiten ('vaderland', 'Nederland', 'Huis van Oranje', etc.) of op basis van een 'ander' ('eigen', 'zelfstandig') leven als zelfstandig handelend proletariaat.
Een andere (zwakkere) echo van de these “de proletariërs hebben géén vaderland” is tevens terug te vinden in de houding van de (socialistische) Sovjet-Unie tegenover de nationaal-socialisten. De Sovjet-Unie vertrouwt hen niet meer dan de andere imperialistische oorlogvoerende partijen, maar sluit uit welbegrepen proletarisch eigenbelang een non-agressiepact met Duitsland (augustus 1939). Het socialistische vaderland dient koste wat kost verdedigd te worden! Eigenlijk is de idee, dat 'de proletariërs géén vaderland hebben', dan eigenlijk al tot ideologie geworden. Maar dit terzijde. Hoe het ook zij, in Nederland draagt het bestaan van het niet-aanvalsverdrag (het 'Pact') essentieel tot een versterking van de houding van de communisten bij om in deze imperialistische oorlog afzijdig te blijven.
Nadat de Duitse militaire autoriteiten in november 1940 de arbeiders in de werkverschaffing al hadden gesteund in hun conflict inzake de arbeidstijd, reageerde men in februari 1941 andermaal welwillend op de grieven van de proletarische bevolking. Aanvankelijk zou er een aantal metaalbewerkers, werkzaam op de scheepswerven in Amsterdam-Noord, voor tewerkstelling naar Duitsland worden uitgezonden, maar toen hiertegen protest rees, gelastte de Rijkscommissaris voor het bezette Nederland, Arthur Seys-Inquart, de gedwongen tewerkstelling onmiddellijk af.


In de context van deze situatie hadden de communisten overigens toen reeds het plan opgevat om voor donderdag 20 februari op te roepen tot een algehele staking. Een en ander kon echter géén doorgang vinden vanwege het feit dat de Rijkscommissaris onverwacht snel aan de eisen van de arbeiders tegemoet was gekomen.
De reden dat de communisten aankoersten op een algemene staking was, beknopt gezegd, gelegen in het volgende:
De Communistische Partij was bevreesd, dat de nationaal-socialisten – preciezer gezegd: de Duitse nationaal-socialisten in eendrachtige samenwerking met de Nederlandse Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) – erin zouden slagen om te infiltreren in de proletarische basis van de communistische beweging. Bevreesd ervoor, dat de proletarische elementen aan de basis zouden overlopen naar de nationaal-socialisten, omdat deze zich nu juist zo intensief (en, dient men eraan toe te voegen, met relatief succes) op deze doelgroep hadden gericht middels hun proletarische formaties – met name de Weerafdeling (WA) en het Nederlandse Arbeidsfront – alsmede hun sociaal-economische politiek en hun veiligheidsapparaat, vooral de politieke inlichtingendienst, de SD (Sicherheitsdienst).
Zo waren de nationaal-socialisten in Duitsland er ook in geslaagd om aan de communisten de arbeidersklasse te ontnemen. Thans vreesde de Communistische Partij voor een herhaling hiervan in Nederland en dat wilde men met alle middelen verhinderen. Dit nachtmerrie-scenario – namelijk dat ook in Nederland de arbeiders gefascineerd zouden raken door de (met name economische) successen van de nationaal-socialisten, door hun ontvankelijkheid voor de gerechtvaardigde proletarische verlangens èn door het vooruitzicht mee te kunnen profiteren van de onteigeningen van het joodse kapitaal – was ook in Nederland verre van ondenkbeeldig – dat zag ook de CPN (Communistische Partij Nederland).
Het partijorgaan van de Nederlandse communisten, <<De Waarheid>>, had al bij het begin van de anti-joodse terreur in januari 1941, vooral uitgevoerd door Nederlandse nationaal-socialisten in Amsterdam, erop gewezen dat het doel ervan was om “verdeeldheid onder de werkers te weeg te brengen. Om de schijn te wekken dat door de uitschakeling van de joden voor velen de weg vrij komt voor promotie en nieuwe baantjes en de concurrentie in de handel zou verdwijnen.”
Het communistische partijblad doelde hier vooral op "de Arisering", de onteigening van het joodse kapitaal ten gunste van..., ja, van wie eigenlijk? Uiteindelijk natuurlijk van de partijgangers van het nationaal-socialisme, al waren dat er in Nederland nu ook weer niet zo heel veel, omdat er ondanks de alom gehanteerde propagandaslogan van het 'joodse grootkapitaal' nu eigenlijk ook weer niet zo heel veel viel te onteigenen.
Met proletarische onteigening en het scheppen van nieuwe proletarische productievormen had het geheel echter nog maar bar weinig meer te maken.
De Arisering vormde de reactie van het nationaal-socialisme op het gevaar van de proletarische onteigening en de toe-eigeningen door het proletarische element.
Precies zoals in meer algemene zin het nationaal-socialisme een reactie vormt op de bewegingen en de verlangens van het proletariaat over de gehele wereld.


De grote vrees van de Nederlandse communisten in het begin van het jaar 1941 was dan ook dat de NSB aan het bewind zou komen, met behulp van de Arisering en met krachtige steun van de Duitse militaire autoriteiten. De Duitse nationaal-socialisten zelf vormden in de optiek van de communisten op dat moment in géén enkel opzicht het politieke hoofdgevaar, als buitenstaanders (niet-Nederlanders) werden zij niet in staat geacht binnen te kunnen dringen in de proletarische basis van de Partij. Analoog aan de analyse van de communisten beschouwde ook de SD de communisten evenmin als een directe bedreiging.
Maar de NSB, weliswaar hierbij gesteund door de Duitse autoriteiten, zou – zo oordeelden de communisten – er wel terdege toe in staat zijn om voet aan de grond te krijgen bij de proletarische achterban van de Partij en op deze manier het voortbestaan van de Partij zelf in onmiddellijk gevaar te brengen. Dit scenario diende ten koste van alles te worden doorkruist en wel door middel van een algemene werkstaking op 20 februari, waarbij de communisten ervan uitgingen, dat deze een grote kans op slagen had. Immers, de Duitse autoriteiten hadden zich in het verleden nog nooit frontaal tegenover de arbeiders opgesteld en indien thans nu maar werd vermeden dat de staking zich frontaal tegen de Duitsers zou gaan richten, dan zou het allemaal nog wel eens kunnen gaan lukken.
De staking, die voor 20 februari stond gepland, ging evenwel niet door. Het zou echter slechts twee dagen duren voordat zich een nieuwe aanleiding voor zou doen. Op 22 en 23 februari vonden er in de oude Jodenbuurt twee razzia's plaats, waarbij meer dan 400 joodse mannen werden opgepakt. Dat was tot dan toe in Amsterdam ongekend; weliswaar hadden hier al eerder anti-joodse acties plaatsgevonden, maar nog nooit op een dergelijke schaal en ook niet, zoals thans, uitgevoerd door de Duitse Grüne Polizei.
De verontwaardiging hierover in de stad nam ook bezit van de communisten, maar bij hen speelde er wel degelijk nog iets meer. Als politieke voorhoede diende men erop bedacht te zijn ten allen tijde het hoofd koel te houden. Aan de ene kant was men gedwongen om te reageren gezien de mening van de Communistische Partij omtrent de functie van de anti-joodse maatregelen. De Partij had géén andere keuze, men moest er wel vanuit gaan, dat de razzia's het begin zouden zijn van een poging tot machtsovername door de NSB. Hierbij kon men niet lijdzaam toezien. Aan de andere kant was het niet beperkt tot een noodzaak: De razzia's vormden ook een gunstige gelegenheid voor een al eerder overwogen algemene staking gezien de massale verontwaardiging in de stad. In eerste instantie stond de staking gepland voor maandag 24 februari en zou zijn aanvang nemen bij een aantal gemeentelijke bedrijven. Dit mislukte, er was weinig respons onder de gemeentelijke arbeiders. De volgende dag (25 februari) zou dan, dit keer beter voorbereid, een nieuwe poging werden ondernomen. Thans zou eveneens worden getracht het Gemeentelijk Vervoerbedrijf (GVB) erbij te betrekken. De trams mochten in géén geval uitrijden, zodat in de stad een ieder meteen wist, dat er iets bijzonders aan de hand was. Deze keer gelukte het wel, al had het voor hetzelfde geld ook nu weer mis kunnen gaan.
Er reden namelijk aanvankelijk wel degelijk trams uit, maar die werden door de op straat aanwezige massa's tot stilstand gebracht, met stenen bekogeld, omvergegooid of tot terugkeer naar de remise gedwongen.
Dat laatste, namelijk het tot staan brengen van het aanvankelijk toch rijdende tramverkeer, stond niet in het draaiboek van degenen, die het initiatief tot de staking hadden genomen. Een en ander bleek echter wel doorslaggevend voor het succes ervan. Had het tramverkeer toch ongestoord kunnen plaatsvinden, dan zou het er op die 25ste februari in de straten van de hoofdstad niet veel anders hebben uitgezien dan op andere doordeweekse dagen.
Het lamleggen van het tramverkeer was een overigens al eerder door het proletariaat beproefde methode, en wel tijdens de dagen van de befaamde Jordaan-oproer (1934).

Er waren trouwens in de Februari-staking wel meer elementen terug te vinden, die waren ontleend aan het Jordaan-oproer (opgeworpen barricades, met stenen gooiende mensenmenigtes, met scherp schietende gendarmerie en marechaussee). Er waren zelfs meer overeenkomsten met eerdere oproerige proletarische bewegingen dan bepaalde elementen wenselijk zullen vinden. Voor deze lieden moet en zal de Februari-staking nu eenmaal gereduceerd dienen te blijven tot enkel en alleen een “anti-fascistische solidariteitsactie” ten behoeve van “de vervolgde joden”.
Op de Westerstraat (Jordaan) kwam het die middag van de eerste stakingsdag tot een ware veldslag tussen duizenden demonstranten ener- en de Amsterdamse ordekrachten (met inbegrip van de marechaussee) anderzijds, nadat de gedesoriënteerd geraakte Ordnungspolizei zich al in een eerder stadium uit het  gewoel had teruggetrokken. Urenlang heersten er in de hoofdstad, eerst op de Westerstraat, later ook op de Rozengracht en in de directe omgeving van de Dam, toestanden, die herinneringen opriepen aan het Jordaan-oproer. Er werd door de ordetroepen op ruime schaal gebruik gemaakt van het vuurwapen. Op de Westerstraat werd door de oproerige menigte een begin gemaakt met het opwerpen van barricades en bij de Dam werden auto's omvergegooid.
De Februari-staking was tot aan het einde van die eerste stakingsdag niets anders dan een nieuwe versie van het Jordaan-oproer, in het verloop waarvan het Amsterdamse proletariaat zich tegen iedereen keerde, die trachtte haar het recht op de straat te betwisten. De aanleiding voor het proletariaat om zich het recht op de straat toe te eigenen kon eigenlijk van alles zijn: Verlaging van de werklozensteun, zoals in 1934; verlenging van de arbeidsdag, zoals in 1940; jodenpogroms, zoals in 1941. De proletarische energie kon zich op elk willekeurig moment, om welke bruikbare reden dan ook, tegen om het even wie, bezetter of niet, oorlog of geen oorlog, richten.
Het moment, waarop een en ander tot uitbarsting komt, wanneer er een kritiek punt is bereikt, waarna er nieuwe toe-eigeningen en veroveringen (van de straat) volgen, is totaal onvoorspelbaar. Een jodenpogrom van de kant van de Duitsers zou  bijvoorbeeld totaal onverwacht kunnen leiden tot een harde confrontatie met de 'vaderlandse' politie en het Amsterdamse gemeentebestuur. Er had ook überhaupt  niets gebeurd kunnen zijn, zoals op maandag 24 februari, of zoals bijna ook het geval was geweest op 25 februari, toen in eerste instantie wel degelijk een aantal trams toch uitreed en de staking daardoor alsnog dreigde te mislukken.
Maar goed, het was toch nog op het nippertje gelukt en vanaf ca. 13.00 uur ontwikkelde de stakingsbeweging zich onomkeerbaar en produceerde een groeiende veelvoud aan motieven en impulsen: Hoe langer de staking die eerste dag voortduurde, hoe meer proletarische elementen erin slaagden zich met elkaar te verbinden, des te meer motieven erbij kwamen om door te staken:
* Trams, die nog doorreden
* De chargerende Amsterdamse smeris
* De GVB-bonzen en de bazen die de staking wilden breken
* De kick om de straat te beheersen om niet aan het werk te zijn om stenen te kunnen gooien om barricades op te werpen
* Om de aanvankelijke Duitse verwarring te zien
* Of de angst van de bazen en de bonzen (zoals Asscher en Cohen, die opriepen om weer aan het werk te gaan)
enz. enz.

Aan het einde van deze eerste stakingsdag gingen de Duitse autoriteiten ertoe over om de avondklok in te stellen. Elke vorm van demonstratie zou vanaf nu genadeloos worden neergeslagen en de bevelhebber van de Duitse ordekrachten, de Höhere SS und Polizeiführer Hanns-Albin Rauter, verbood zijn mannen om nog langer waarschuwingsschoten af te vuren. De daaropvolgende dag werd het Amsterdamse proletariaat geconfronteerd met een mate aan gewelddadigheid, die minstens zo ongekend was als de pogroms enige dagen eerder. Er werd door de Duitse ordetroepen (behalve de 'Grünen', ook onderdelen van de Wehrmacht) niet alleen gericht geschoten, maar tevens werd er gemitrailleerd en met handgranaten gegooid.
Nu was wat er op die 25ste februari was gebeurd, dan ook voor Duitse nationaal- socialistische begrippen ronduit schokkend. Sinds het begin van hun onweerstaanbare succes in 1933 hadden zij nooit meer te maken gehad met massa's, die niet onder hun leiding stonden, terwijl de Duitse nationaal-socialisten zich thans geconfronteerd zagen met mensenmassa's, die onder eigen leiding de straat opgingen voor eigen redenen en onder gebruikmaking van eigen communicatievormen.
Niet–nationaal-socialistische (d.w.z. onder zelfstandige leiding staande) massa's op de straat – dat kon vanuit de perceptie van Duitse nationaal-socialisten, getekend door  de bloedige ervaringen van wereldoorlog en daaropvolgende November revolutie (1918/1919), maar één ding betekenen: Het begin van de contra-revolutie. En dat was ook altijd hun grote nachtmerrie geweest: Een binnenlandse vijand in de rug, terwijl  er tegelijkertijd een oorlog met vijanden van buitenaf aan de gang was. Kortom: Een herhaling van de dolkstoot van 1918.
Voor de Duitse nationaal-socialisten vormde hetgeen er op die 25ste februari had plaatsgevonden, niet iets wat men nog door middel van het eigen instrumentarium had kunnen kanaliseren en/of integreren. Hier was voor het geheel aan eigen nationaal-socialistische organisatie géén enkel referentiepunt meer aanwezig, zoals nog wel het geval was geweest m.b.t. de acties in de werkverschaffing in november 1940.
Daarvoor waren de proletarische bewegingen op dat moment al eenvoudigweg te autonoom geworden. Het enige wat de Duitse nationaal-socialisten thans nog bleef, was het de kop indrukken zonder enige vorm van compromis en met ongekende hardheid van het minste of geringste teken van oproer.
Voor de communisten gold eveneens dat zij er op hun manier niet in waren geslaagd om aansluiting te krijgen bij de autonome beweging van het Amsterdamse proletariaat op die 25ste februari, waarvan de activiteit die dag zoveel verschillende vormen had aangenomen. De communisten hadden aangekoerst op een algehele staking in de bedrijven, NIET op een tweede Jordaan-oproer! In de bedrijven – zo was de stellige overtuiging van de Communistische Partij – stond men het sterkst: Dat was de wereld, waarmee de communisten van oudsher vertrouwd waren.
Dit in absolute tegenstelling tot de straten van de grote stad: Das was nu zeer zeker NIET de wereld van de communisten! Das was vreemd, onbekend, ja, zelfs vijandig terrein. Daar kon van alles uit de hand lopen, konden er de meest onverwachte dingen gebeuren, daar kon de Communistische Partij de beweging niet controleren. De straten van de grote stad – dat was het onbetwistbare terrein van het kleinburgerdom (en haar uiterste radicale variant – het fascisme), van het Lumpenproletariat; dat was onmiskenbaar de wereld van de provocateurs, optredend in de gedaante van ultra- radicale elementen ofwel vanuit de eigen gelederen ofwel (en dit laatste zeer zeker!) vanuit de gelederen van de NSB en/of WA. Zou het dan vervolgens op straat uit de hand lopen (en die kans was levensgroot!), was het gevaar zeer reëel aanwezig dat  een en ander op een bloedige confrontatie met de Duitse autoriteiten uit zou draaien. En dat was nu juist hetgeen de communisten met alle middelen wilden vermijden.
Nogmaals voor alle duidelijkheid: Natuurlijk zagen de communisten de Duitse bezettingsmacht als tegenstander, maar het plan was om deze door middel van een goed georganiseerde en gedisciplineerd verlopende stakingsbeweging in de bedrijven onder druk te zetten, zodanig dat de Duitse bezettingsmacht niet langer meer steun zou verlenen aan een eventuele poging tot machtsovername van de kant van de NSB. De communisten gingen er stellig vanuit in hun opzet te zullen slagen, temeer daar de Duitse autoriteiten tot dan toe immers steeds uiterst welwillend hadden gereageerd op onvrede onder de arbeiders.
De staking nam echter een andere wending dan de communisten hadden verwacht (en gewenst) en daarmee was ook de kans verkeken, dat de Duitse autoriteiten andermaal welwillend zouden reageren op de eisen van de arbeiders. En zo kregen de communisten dus deze confrontatie die men (en terecht) NIET had gewild.
Wat de communisten NA de staking ook te berde brachten, namelijk dat deze geenszins tegen de Duitse Wehrmacht als zodanig was gericht, dat de leden van de Wehrmacht ook slechts “proletariërs in uniform” waren en dat enkel en alleen de Ordnungspolizei (de 'Grünen') en de NSB schuld droegen aan de gebeurtenissen, de Duitse autoriteiten wezen dit alles van de hand. Een hoge officier van de SD drukte zich als volgt uit:
“In Amsterdam wordt de spitsvondige redenering verkondigd, dat men èn tegen het nationaal-socialisme gekant kan zijn èn tegelijkertijd loyaal met ons – de Duitse bezettingsmacht – kan blijven samenwerken.”
Dit onderscheid tussen 'Duits' en 'nationaal-socialistisch', oftewel de gedachte dat ook het nationaal-socialisme, weliswaar op zijn eigen manier, eveneens géén vaderland heeft, dat was natuurlijk zeer zeker voor de Duitse bezettingsmacht duidelijk iets te veel gevraagd. Als er één macht was, die zoiets niet kon begrijpen, dan was zij het wel. Deze nationalisten bij uitstek meenden frontaal te zijn aangevallen en voelden zich genoodzaakt vanaf nu met onvoorstelbare hardheid terug te slaan. Vanaf dat moment vormden de communisten voor hen een levensgevaarlijke bedreiging, die ook fysiek diende te worden geëlimineerd.
Wat aan het einde van de Eerste Wereldoorlog plaatsvond, is aan het einde van de Tweede Wereldoorlog uitgebleven. Het einde van de oorlog is destijds niet het begin geweest van een nieuwe cyclus van proletarische omwentelingen en revolutionaire woelingen. Waarom de revolutie toendertijd is uitgebleven, is op deze plaats niet van belang. Het is géén tekortkoming, want er komt altijd wel weer een nieuw geschikt moment, waarop het proletariaat besluit in beweging te komen. Maar kennelijk was in 1945 nog niet het juiste ogenblik aangebroken.
Nadat de oorlog thans voorbij was, en vanuit het perspectief van het proletariaat iets nieuws niet tot stand was gekomen, ging het er nu om om de oorlogsbuit te verdelen, want (zoals Von Clausewitz eens terecht opmerkte) “de oorlog lijkt nog het meest op handel”.
Om echter recht te hebben op een deel van de buit, diende men aan te tonen dat men een aandeel had gehad in de overwinning op Duitsland. Men diende het bewijs te leveren, dat men, altijd al, ook in destijds moeilijke tijden, tot de latere overwinnaars had behoord. En dat deed nu ook de CPN. Wijselijk liet men thans de laatste restanten van neutraliteit gelet op het imperialistische karakter van de oorlog en van het vasthouden aan de noodzaak van de eigen zelfstandige leiding van het internationale, strijdende proletariaat in deze varen.
Definitief onhoorbaar was thans het geluid geworden, dat alle oorlogsvoerende machtsblokken van hetzelfde imperialistische karakter waren en gezamenlijk hun klassenoorlog voerden tegen de wereld van het internationale proletariaat. Plotseling bleken nu ook de communisten ineens een 'vaderland' te hebben (en daarbij ging het NIET om de Sovjet-Unie als vaderland van de internationale arbeidersklasse!). En de februari-staking?
Die bewees nu juist, dat de communisten altijd al 'aan de goede kant' hadden gestaan.
Dat zij voor de joden in de bres waren gesprongen door zich frontaal op te stellen tegenover de meedogenloze Duitse bezetter, van tevoren wetende hoeveel offers dat alles met zich mee zou brengen.
Zodoende zijn de communisten erin geslaagd om van de Februari-staking hun trofee te maken: Van het resultaat – het onverwacht meedogenloze Duitse optreden – maakte men het uitgangspunt – namelijk dat men zich vanaf het allereerste begin van de staking willens en wetens had willen keren tegen deze gewelddadige vijand.
Maar op 20 en 25 februari echter, hadden de communisten hun vijand, die zij destijds (en terecht!) NIET hadden willen aanvallen, met heel andere ogen gezien. Zij hadden op dat moment niet verwacht, dat de Duitse ordetroepen op 26 februari zo veel slachtoffers zouden maken en de Partij zouden elimineren.
En wat de 'solidariteit met de joden' betreft: Ook dat is slechts een woord met een beperkte lading, indien we in aanmerking nemen, dat de razzia's ook als aanleiding konden worden gebruikt (en terecht) om ook onder oorlogsomstandigheden toch zelfstandig te blijven leven.


De herdenking van de februari-staking is ondertussen verworden tot een hopeloos symbool van het 'hulpeloze anti-fascisme' met zijn frasen van 'solidariteit', 'verzet', 'menselijkheid' en 'mensenrechten'. Intussen zijn dat nu juist de oorlogsleuzen geworden, waarmee het nieuwe imperialistische 'anti-fascisme', dat onder dekking van de Tweede Wereldoorlog zijn 'Nieuwe Wereldorde' heeft geformeerd, ten oorlog trekt – gisteren in Korea en Indochina, vandaag de dag in Irak, in Afghanistan, in Somalië, in Libië – en wellicht morgen in Syrië!

Bron: J. Scheren/F. Roest
Oorlog in de stad. Amsterdam 1939-1941 Van Gennep. Amsterdam 1998
Zie verder:
 – B. Sijes 
De Februaristaking HJW Becht. Amsterdam 1961 (2e druk)
– W.F.S. Pelt
Vrede door revolutie - De CPN tijdens het Molotov-Ribbentrop Pact 1939-1941
SDU Den Haag 1990




Geen opmerkingen:

Een reactie posten